“Ik werk sinds 1985 bij PostNL. Toen ik hier als 19-jarige kwam, heette het nog PTT. Ik zocht een vakantiebaantje en op straat zag ik allemaal leuke mensen met zo’n karretje en een pakkie aan. Gezellig, dacht ik. Ik stapte op ze af en ze bleken mensen nodig te hebben. Ik kon meteen beginnen.

Eerst wilde ik bij de politie. Dat leek me spannend; zaken oplossen, boeven vangen, mensen helpen, een uniform aan. Ik had ook gesolliciteerd en was aangenomen. Ze vonden me goed. Maar voor de opleiding moest je intern en mijn moeder vond mij te jong om vijf dagen per week niet thuis te hebben.

Bij de post kwam ik in een gezellige groep terecht. Ik werd goed opgevangen. Samen gingen we na het sorteren de deur uit om je wijkje te doen. Samen liep je daarna weer terug. Mijn wijk lag in de binnenstad en de mensen kenden je. Je werd gerespecteerd. Ook omdat je iets leuks bracht. Onderweg kwamen mensen mij de weg vragen. Door het uniform – broek, overhemd, schoenen – voelde je je goed. Je wás gewoon je werk. En je was ambtenaar. Een gegarandeerd vak dus. Op 4 augustus 1985, de vakantie was bijna voorbij, ik vergeet het nooit, riep onze voorman Harry Arends mij naar boven. ‘Lees dit papiertje even.’ Ik had geen idee. Was het mijn vaste contract! Na drie maanden! Zo gezellig. Mijn eerste baantje en meteen een vast contract. Ze waren echt heel tevreden.

Ik ben in Turkije in een dorp geboren. Mijn vader was schaapherder. Hij had zijn eigen schapen en hij hoedde de schapen van anderen uit de buurt die hem daarvoor betaalden. We hadden ook een ezel en een hond. Ik mocht vaak mee de bergen in en op de schapen letten. Ik wist niet beter dan dat de wereld uit een dorp bestond. Wij hadden het goed. Mijn vaders oudere broer was naar Nederland vertrokken. Die werkte daar om geld te verdienen. Als hij terugkwam nam hij altijd cadeaus mee. Hij vertelde mijn vader goede verhalen, dat er grote behoefte aan arbeiders was. Mijn vader besloot ook naar Nederland te gaan. Ik denk dat hij wat wilde opbouwen. Het zou voor een of twee jaar zijn.

Hij kwam in Soest terecht bij Ford. Hij schuurde plaatwerk. Hij woonde in een pension met zes op een kamer. Nee, geen privacy. Hij heeft ook bij Coca-Cola, Van Gendt en Loos en als kok bij het Marriott hotel gewerkt. Soms had hij zelfs twee banen. Ik was nog maar twee toen hij vertrok. Ik miste hem maar je snapte wel dat hij wegbleef, dat het zo lang duurde. Als het echt moet om je gezin te onderhouden, zou ik het ook kunnen. Alleen met vakantietijd kwam hij terug. Dan nam hij ook cadeaus mee. Kleding en, dat vergeet ik nooit, Nuts repen. Hij bleef uiteindelijk vier jaar weg.

In 1972 kreeg hij via Van Gendt en Loos een huisje aangeboden en liet hij ons overkomen. We werden door mijn oom naar het vliegveld in Ankara gebracht. Ik had nog nooit gevlogen en vond het spannend. Ik wilde nieuwe dingen meemaken én ik wilde naar mijn vader. Hij stond ons op Schiphol op te wachten. Eenmaal in Nederland werd ik na drie dagen opgenomen in het ziekenhuis. Geelzucht. Waarschijnlijk de verandering. Het heeft vijf maanden geduurd. Ik vond het leuk dat mijn vader er weer was al was hij vaak aan het werk. Ik vond de verhuizing niet echt erg. Ik was nieuwsgierig en ik kon naar school. In Turkije was ik nog nooit naar school geweest. Daar bleef alles hetzelfde. Voor mij was het goed: in het diepe. Ik zag er anders uit en sprak een andere taal maar als je jong bent, leer je snel. Ik voelde me al snel meer Nederlands dan Turks en sprak beter Nederlands dan Turks. Ik paste me heel snel aan. Ik had alleen maar Nederlandse vrienden. Marcel, Martin, we waren altijd samen. We deden kinderdingen zoals voetballen. Het was heel leuk om ook bij Nederlandse mensen thuis te komen. Als ik niet meekwam, misten ze me. Martin kon ook bij ons goed terecht.

Turkse vriendjes had ik niet. Die waren er niet. Behalve mijn zusje die in Nederland geboren is ook geen neefjes en nichtjes. Ik werd niet gediscrimineerd. Mijn vader werd ook gewoon gezien als een van de werkers. Zelfs de baas zag hem gewoon als werker. Bij Van Gendt en Loos mocht ik vaak mee. Daar zeiden ze: je vader is een harde werker. Dat wil ik ook, dat ze dat van mij zeggen. Er werd in die tijd anders tegen gastarbeiders en het werk dat ze deden, aangekeken. Er was respect.

Op mijn 22ste had ik mijn eigen huis vlakbij mijn ouders maar ik was er alleen om te slapen. Ik was altijd bij mijn ouders. Wassen, eten, drinken, alles deed ik daar. Ik heb een lieve vader, niet autoritair. En een heel lieve moeder. Ik kan bij haar met alles terecht. Het ging echt lekker totdat mijn vader hoorde van die regeling. Hij kon op zijn 52ste stoppen en 600 gulden per maand meekrijgen. Hij wilde terug naar Turkije. Hij had het gehad hier. Hij had genoeg gewerkt, zei hij. Mijn moeder en mijn zusje gingen mee. Ik bleef want ik had gekozen voor Nederland.

Dat viel toen heel erg tegen. Ik miste hen en moest opeens alles zelf doen. Ik had niemand om me heen en ik vind alleen zijn moeilijk. Elke dag bij mijn vrienden gaan zitten, kon niet. Ik ging meer werken. Het maakte niet meer uit hoe laat ik thuiskwam. Dat heeft een jaar geduurd. Tijdens een vakantie ontmoette ik een vriendin van mijn zusje. Het klikte. Ik had mijn moeder verteld dat ik het zwaar had. Mijn moeder zette er vaart achter. Al snel kreeg ik een brief waarin ze schreef: ik heb jullie verloving geregeld. Ze regelde alles. Ik besliste wel maar ik heb het ook voor haar gedaan. Zij is traditioneel en opgevoed met het idee dat een man niet alleen hoort te zijn. We moesten nog wel wachten want mijn vrouw was te jong om al over te komen. Inmiddels hebben we drie zoons van 18, 24 en 29 en ben ik twee keer opa geworden. Ik heb veel aan mijn moeder te danken maar óók aan de post. De post heeft me gemaakt tot wie ik ben. Van mijn baan betaal ik de huur, gas en licht. Mijn vrouw kon er door overkomen. Ik heb alles wat rijken ook hebben.

Elke vakantie bezoek ik mijn ouders en mijn familie. Mijn Turkse familie ziet mij nu anders. Ze kijken naar me op. Nederland staat voor geld en rijkdom. Het staat voor zakken met geld. Zij hebben minder en voelen zich daardoor minder waard. Voor mij is ieder mens gelijk. Of je nu boer bent of een stropdas draagt je bent allemaal mens. Dat is leuk aan Nederland – je kunt hier gewoon met de directeur praten. In Turkije kijkt die je niet eens aan.

Tot 2013 heb ik post gelopen. 25 jaar. Dat was genoeg. Het depot waar ik liep ging sluiten en we werden verdeeld. Een jaar later moesten er vaste mensen met oude contracten weg. Er zijn veel reorganisaties, de post wordt minder en machines nemen steeds meer taken over. Ik heb toen wel een heftruck diploma gehaald voor als ik weg moest maar ik gá liever niet weg. Gelukkig werd ik als een van de acht uit veertig mensen gekozen voor een opleiding tot operator handsorteringsmachines klein. Ik vond dat leuk want machines hebben de toekomst. Alles wil ik leren.

Als operator begin ik om drie uur ’s nachts. Ik zet de machine aan, stel hem in en houd in de gaten dat ie niet komt vast te zitten. Het is mijn taak om de kleine post te sorteren. Dat ligt eerst helemaal door elkaar, dan gaat het op straat en dan op huisnummer. In kratten gaat het daarna naar de Vroege Ochtendsortering waar ik van 6 tot 11 help. Daar verwerken we de post met de hand. Vroeger moest ik dan nog de straat op. Nu ben ik blij dat ik naar huis kan. Ik mis het bezorgen niet. Je bent ook niet meer die meneer die je vroeger was. Alles is anders geworden. Bij de post, en in Turkije. Als ik bij mijn ouders ben, zie ik dat in ons oude dorp grote huizen met meerdere verdiepingen zijn gebouwd. Ons oude huis is weg.”

FERRY WIERINGA

Dit verhaal is onderdeel van een project van kunstenares Monica Overdijk. Zij portretteert postbodes, ik teken hun verhaal op. Mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten.

Categorieën: Interviews

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *