Op een grauwe dag is mijn proviand er al vroeg doorheen terwijl ik nog zes posttassen heb. Ik kijk uit naar iets warms, betaalbaar en, zo mogelijk, gezond, als ik een kraam zie waarop het houten geveltje ‘Heden aspergesoep’ staat gekalkt. Ik kijk om me heen en weet dat ik, op deze tochtige laan waar je je arm kunt betalen aan bedelaars, aspergesoep als een initiatief moet beschouwen dat gesteund moet worden.

En, ik móet wat eten.

Met de nodige moeite schuif ik een paneeldeur opzij en stap het praktisch verlichte kot binnen. ‘Ik zie dat u soep heeft.’ Een man met een stakerig lichaam en pokdalig gezicht kijkt me vanachter de toonbank zwijgend aan. Zijn oog- en mondhoeken, zijn wangen en sluike haar lijken door de bodemplaat te worden aangeroepen. Hij droogt zijn handen aan een theedoek die aan zijn schort hangt. ‘Hebben we het hier over verse soep of uit een pakje?’ vraag ik. De eigenaar kijkt of hij zich afvraagt of hij mij direct de tent uitgooit of mij eerst te lijf gaat en dáárna de straat op smijt. Maar dan klinkt het, ‘Aspergesoep. Uit eigen keuken. Vers gemaakt. Met aspergekoppen en dille. Ik moet hem nog wel ontdooien maar da’s zo gepiept.’

‘Graag.’

De man pakt een bakje uit een vrieskist en zet deze in een kleine magnetron. ‘Het is er het seizoen voor. Ik ben een man van de seizoenen. Het is iets dat ik erbij doe. Ik hóef geen soep te maken. Zat aanbod, kijk maar: bamiballen, vleesrollen, Mexicootjes, gehakstaven. Maar je bent kok geweest of niet, nietwaar?’

‘Kok?’

Hij knikt. ‘Alles gedaan: lunchrooms, brasserieën, hotels. Ik heb alle papieren. Maar ik wilde wat voor mezelf.”Het werd een snackbar.’

‘Juist.’

Het is even stil.

‘Verse producten zijn,’ gaat hij verder, ‘net als huisgemaakte frieten en kroketten, zaken waar ik plezier uit haal. Een bamischijf frituren, kunnen we allemaal – al moet ik ook dat niet te hard zeggen. Te heet vet, te koud, te kort bakken, te lang. Bestelt een klant bij mij een broodje, dan krijgt hij een knapperig broodje. Friet komt van aardappelen die ik schil, was en snij. Lekkerder, verser. Goed, ook voordeliger maar daar is het me niet om te doen. Je proeft verschil, het ís beter. Maar soms…’

‘Soms?’

‘Soms vraag ik me af voor wie ik het eigenlijk nog doe. Het is aan de mensen niet meer besteed. Laatst zei een stel: “Die friet van jou is vies.” Ze lieten het staan. Toen ik vroeg wat ze thuis aten, bleken ze maxi zakken diepvries patat te eten. Als je dat spul genoeg eet, wen je er aan. Krijg je verse friet voor je neus dan kan dat vreemd smaken.’

‘Maar dat stel?’

‘Die heb ik eruit gezet. Die hoef ik hier niet meer te zien.’

Twee minuten later staat een dampende kom soep op de balie. ‘Heerlijk,’ zeg ik na de eerste lepel. Naar waarheid.

FERRY WIERINGA

(FOTO: met dank aan De Morgen)

Categorieën: Korte verhalen

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *