Categorieën
Korte verhalen

HIJ SCHEURDE HAAR WEG UIT DE TIJD

Het is zondagmiddag. Ik loop naar een vriend. We gaan film kijken. Ik loop omdat ik tijd heb, ik graag wandel en wil nadenken over een volgend verhaal.

De stad reikt me doorgaans ideeën aan als een ontmoeting halverwege een brug, een overdracht. Het idee komt aangelopen en ontmoet mij in het midden van de brug. Herinneringen en persoonlijke relaties zijn mijn vertrekpunt. Ik loop over kades, door straten en buurten waar ik ook alweer 25 jaar doorheen wandel als ik de stad inga. Daar haalde ik jarenlang dagelijks een hond op die ik uitliet; hier staan de bomen die medio 1948 op verzoek van een Amerikaanse ambassadeur tegenover zijn villa werden geplaatst tegen inkijk op zijn tuinfeesten; op het dak van dat luxe hotel dat ik nu passeer, zoende ik met een vriendin.

Bij mijn vriend aangekomen, komt het bier op tafel. Voor de film toont hij me een fotoalbum dat hij bij het afval vond. Nee, hij weet niet meer waar. Jammer. Ik blader door twee albums van dezelfde eigenaar. In het eerste, het huwelijksalbum uit 1957, is zij weggescheurd. Hij mocht de albums houden. Zij verdween. Met een ander, ging ze vreemd? Op de trouwdag was er nog geen vuiltje aan de lucht. Het is in Amsterdam. Traditiegetrouw worden ze opgehaald, meestal bij de ouders. Ik probeer te achterhalen waar.

In het tweede album staat zij nog wel. Ze wonen samen. Op een foto vanuit de woning genomen staat hun uitzicht. Hoe bescheiden de flard ook is, herken ik het. Meen ik het te herkennen. Ik blader door, op zoek naar meer straatbeelden. Die blijken er te zijn: drie stuks. Het volledige uitzicht vanuit het raam geschoten met de camera naar links, het midden en rechts. Goud voor de spoorzoeker. Mijn vermoeden is bevestigd.

Het fotoalbum uit de jaren 50 dat ik inkijk, dat bij het afval lag in een stad met 900.000 inwoners en gered werd door een vriend is afkomstig van een (gescheiden) echtpaar dat in 1957 recht tegenover de woning woonde waar ik in 1975 kwam te wonen. Ons huis staat erop.

Categorieën
Korte verhalen

MIJN OUDE BUURMAN, ‘INTRODUCTION’

Of ik niet wat boeken van hem wilde. Mijn Amerikaanse buurman Hubert Mission is 88 jaar en hoewel hij hem niet met open armen bij de deur staat op te wachten, voelt hij zijn einde naderen. Als man alleen beginnen zijn waardevolle bezittingen hem een last te worden. Sinds twee jaar kwakkelt hij en waar mogelijk help ik hem. Onder meer door hem te chaufferen.

Rond de eeuwwisseling kwam ik hier te wonen in een mooi jaren 30 appartement in een ruim opgezette wijk. Van de buren die er destijds woonden, zijn er tot mijn grote verdriet al aardig wat vertrokken. Oude mensen, of mensen die allang ergens wonen, geven mij een zekere rust. Ik trek naar hen toe. In een wereld die maar doordraait en indrukken blijft leveren, zijn zij voor mij als bomen die staan waar ze staan. Daar waar ze zich bevinden is het goed. Dat geeft mij rust aangezien ik een nogal dromerig karakter heb en vele levens op vele plekken zou willen leiden. Bovendien kennen oude bewoners de geschiedenis van een plek en zij hebben, paradoxaal genoeg, tijd. Ze hebben vaak een lege agenda al ligt de aankoop van de laatste in het verschiet. Ikzelf heb ook een lege agenda. Mijn ritme is daarom eerder dat van een oude buur dan die van een jong stel.

Huberts vrouw Fanny leefde nog. Onze appartementen grenzen aan elkaar. Mijn werkkamer bevindt zich op zolder en als ik op zomerdag boven zat te werken, hoorde ik Hubert en Fanny praten terwijl ze op het dak in de zon zaten. Ik schrijf praten maar het was kibbelen. Zou je niet weten dat ze al 30 jaar samen waren dan kon je denken dat het huwelijk op springen stond. Niets was minder waar. Ze waren als Elizabeth Taylor en Richard Burton in ‘Who’s afraid of Virginia Woolf?’ – hun aanhankelijkheid kwam er in verwijten uit. Kort nadat ik er kwam te wonen, kreeg Fanny een hersenbloeding en overleed niet veel later. Het was het moment dat ik Hubert met enige regelmaat begon te bezoeken.

Een snob, niet perse aardig. Dat was mijn eerste indruk van Hubert. Als ik bij hem op bezoek was, werd me de maat genomen. Wat of ik schreef, voor welke bladen, of ik er geld voor kreeg? Hij kon me zo pissig maken met zijn hooghartige houding dat ik vaak dacht: dit was mijn laatste bezoek. Maar twee weken later zat ik er weer. Wat me aantrok was zijn woning. Met Fanny had hij van de inrichting een Gesammtkunstwerk gemaakt met art deco meubels, vitrinekasten vol parfumflesjes, wanden vol schilderijen en kamers vol boeken. Hubert was ooit een blauwe maandag geschiedenisleraar geweest maar leefde na een carrière als fotomodel toch vooral op de inkomsten van Fanny die een fotopersbureau runde. Hubert kan goed vertellen en hij had graag schrijver geworden maar hij was veroordeeld tot liefdevolle consumptie want het ontbrak hem aan discipline en een verhaal…

Categorieën
Korte verhalen

GOED POST?

Lucker van nummer 4 ruimt op. Verdomd mooie boeken. Met een Heeresma, Auster en Sontag biografie onder mijn arm loop ik mijn stapel post weg. Op 14 hangt een Te Koop bord. Bijna een miljoen. De kelder is erbij getrokken. Zat eerst een fietsenmaker. Meneer Boukhmeri. Hij sprak geen woord Nederlands. Nu ja, drie: ‘goed post’ (als in: alles goed met de postbode?). En ’thee’ (wil je een kopje thee?).Meneer Boukhmeri bezat – afgezien van een tjokvolle werkplaats onder straatniveau met veelal tweedehands onderdelen – weinig maar op een dag dat ik weer eens de keldertrap was afgedaald en we zwijgend onze thee zaten koud te blazen, bood hij me ook de helft van zijn lunch aan, een viertal croissants.

In zijn kelder heerste een prachtige chaos van gereedschappen, onderdelen, affiches en kisten. Een ochtend zat ik weer eens naast hem te blazen en kijken toen hij me met veel handgebaren vertelde dat hij een tweedehands fiets had verkocht voor €9,95. Ik had een opmerking over zijn bril gemaakt. Die had hij buiten nooit op maar nu, hij was iets aan het repareren, wel. Hij maakte duidelijk dat hij die ook op had moeten zetten toen hij die fiets afrekende want dan had hij waarschijnlijk wél gezien dat hij geen €99,95 op zijn PIN apparaat had ingetoetst. Met een pijnlijke glimlach schudde hij van nee toen ik vroeg of de klant nog was teruggekeerd.

Dat was dus in de kelder van nummer 14, die nu bij het appartement is getrokken, van bijna een miljoen. Meneer Boukhmeri zocht nog wel naar werkplaatsen in de buurt, en ik met hem, maar hoe hard hij ook zocht, in deze tijd en met zijn nering was het een kansloze exercitie. Dus zo verdween de buurman van mevrouw Lucker die haar boeken wegdoet en verloor de straat de enige middenstand die er zat. Ik drink mijn thee sindsdien uit mijn thermosfles en alleen op een traptrede of bankje.

Categorieën
Korte verhalen

BOCHTEN VAN 90°

Als je haar ziet lopen, zou je het kunnen vermoeden. Niet vanwege haar kleding, die is alledaags. Hooguit ouderwets. Ook niet vanwege de boodschappentas. Niet de woorden die zij er in een monoloog uitgooit, want ze zwijgt. Ook niet de blikken naar omstanders want behalve naar een enkele etalage kijkt ze naar de stoeptegels alsof ze deze leest. Wat het hem doet, is haar loopje.

In het stadse rumoer en choreografische chaos is haar loopje een route volgens een strak lijnenpatroon. Het zou de aandacht van omstanders kunnen trekken, dat dribbelpasje. Iedere keer als ik haar in mijn wijk zie, bekijk ik het met belangstelling. Soms stokt haar pas en dan kijkt ze even naar boven. Haar hoofd rust dan in haar nek als een geknakt boomtopje, ogen staren naar boven. Armen hangen levenloos langs haar lichaam, iets naar achteren. Heupen ronden zich voorwaarts. Waar ze aan denkt? Eenvoudige zaken. Of nee, ogenschijnlijk eenvoudige zaken. Iets wat u en ik ‘praktische dingen’ zouden noemen, vermoed ik. Dingen die u en ik opzij duwen omdat oplossen meer energie vergt dan wegzetten of er overheen stappen. Hooguit zijn wij er kort over geïrriteerd. Maar voor haar is er wel degelijk sprake van een probleem. Zoals het boodschappenlijstje dat zij vandaag vergeten is.

Volgens exact dezelfde route keert ze terug naar haar woning. Waren de stoeptegels grasland geweest dan had er van haar voordeur tot aan de supermarkt een kaalgedribbeld paadje gelegen. U en ik hadden het hoogstwaarschijnlijk mooi zonder lijstje gesteld. Als dat zo is, dan mag u zich gelukkig prijzen. In haar universum is dit onmogelijk. Lijstjes, afspraken, vastgestelde locaties, geometrische patronen, houden haar in leven. Dankzij orde weet zij te overleven.

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

SOMS VRAAG IK ME AF VOOR WIE IK HET EIGENLIJK NOG DOE

Op een grauwe dag is mijn proviand er al vroeg doorheen terwijl ik nog zes posttassen heb. Ik kijk uit naar iets warms, betaalbaar en, zo mogelijk, gezond, als ik een kraam zie waarop het houten geveltje ‘Heden aspergesoep’ staat gekalkt. Ik kijk om me heen en weet dat ik, op deze tochtige laan waar je je arm kunt betalen aan bedelaars, aspergesoep als een initiatief moet beschouwen dat gesteund moet worden.

En, ik móet wat eten.

Met de nodige moeite schuif ik een paneeldeur opzij en stap het praktisch verlichte kot binnen. ‘Ik zie dat u soep heeft.’ Een man met een stakerig lichaam en pokdalig gezicht kijkt me vanachter de toonbank zwijgend aan. Zijn oog- en mondhoeken, zijn wangen en sluike haar lijken door de bodemplaat te worden aangeroepen. Hij droogt zijn handen aan een theedoek die aan zijn schort hangt. ‘Hebben we het hier over verse soep of uit een pakje?’ vraag ik. De eigenaar kijkt of hij zich afvraagt of hij mij direct de tent uitgooit of mij eerst te lijf gaat en dáárna de straat op smijt. Maar dan klinkt het, ‘Aspergesoep. Uit eigen keuken. Vers gemaakt. Met aspergekoppen en dille. Ik moet hem nog wel ontdooien maar da’s zo gepiept.’

‘Graag.’

De man pakt een bakje uit een vrieskist en zet deze in een kleine magnetron. ‘Het is er het seizoen voor. Ik ben een man van de seizoenen. Het is iets dat ik erbij doe. Ik hóef geen soep te maken. Zat aanbod, kijk maar: bamiballen, vleesrollen, Mexicootjes, gehakstaven. Maar je bent kok geweest of niet, nietwaar?’

‘Kok?’

Hij knikt. ‘Alles gedaan: lunchrooms, brasserieën, hotels. Ik heb alle papieren. Maar ik wilde wat voor mezelf.”Het werd een snackbar.’

‘Juist.’

Het is even stil.

‘Verse producten zijn,’ gaat hij verder, ‘net als huisgemaakte frieten en kroketten, zaken waar ik plezier uit haal. Een bamischijf frituren, kunnen we allemaal – al moet ik ook dat niet te hard zeggen. Te heet vet, te koud, te kort bakken, te lang. Bestelt een klant bij mij een broodje, dan krijgt hij een knapperig broodje. Friet komt van aardappelen die ik schil, was en snij. Lekkerder, verser. Goed, ook voordeliger maar daar is het me niet om te doen. Je proeft verschil, het ís beter. Maar soms…’

‘Soms?’

‘Soms vraag ik me af voor wie ik het eigenlijk nog doe. Het is aan de mensen niet meer besteed. Laatst zei een stel: “Die friet van jou is vies.” Ze lieten het staan. Toen ik vroeg wat ze thuis aten, bleken ze maxi zakken diepvries patat te eten. Als je dat spul genoeg eet, wen je er aan. Krijg je verse friet voor je neus dan kan dat vreemd smaken.’

‘Maar dat stel?’

‘Die heb ik eruit gezet. Die hoef ik hier niet meer te zien.’

Twee minuten later staat een dampende kom soep op de balie. ‘Heerlijk,’ zeg ik na de eerste lepel. Naar waarheid.

FERRY WIERINGA

(FOTO: met dank aan De Morgen)

Categorieën
Korte verhalen

ZIJN PAKKEN BLEVEN VOORTAAN IN DE KAST

Hij schuifelt als een versleten herdershond door de lobby. Ik mag geen Pieter zeggen. Wel meneer Verwaaij. Hij is 78 jaar en sinds 44 jaar eigenaar van het hotel dat in mijn nieuwe wijk ligt.

Hij was ooit vertegenwoordiger bij Philips tot hij door ‘familieomstandigheden’ dit hotel kreeg toegeschoven. ‘Een ketting aan mijn been is nog te lichtjes uitgedrukt. Die kun je doorzagen. Hier kom ik niet meer vanaf.’

Aanvankelijk dacht hij er iemand in te zetten. ‘Maar ik vond niemand die het naar mijn zin deed. En getrouwd ben ik nooit geweest.’ Zo kwam het dat hij dagelijks ontbijten stond voor te bereiden voordat hij in zijn middenklasser de provincie afreed om mixers, stofzuigers en radioapparatuur aan de man te brengen. ’s Avonds, na de nodige kilometers en een maagzuur maaltijd in een snelweg restaurant, zat hij achter de receptie de administratie te verwerken en bereidde hij de volgende dag voor. ‘Maar ze kwamen er bij de firma achter. Het was in die jaren verboden een dubbele betrekking te hebben. Ik kreeg te horen, “Je moet kiezen, Verwaaij: je blijft bij ons en doet dat hotel weg of je neemt ontslag.” Ik was stom. Ik leverde mijn autosleutels in, zegde mijn huis op en betrok een kamer op de bovenste verdieping.’

Zijn pakken bleven voortaan in de kast.

Soms zie ik hem door de wijk lopen. Aan de benen een oude pantalon, een vaal overhemd aan het lichaam. Bretels. De buurt heeft hij anders gekend. In villa’s werd nog gewoond, op straat gespeeld. Hij zegt: ‘Brood kwam van de bakker op de Minervalaan. Daar is nu geen winkel meer te bekennen. Onbetaalbaar.’

Levendigheid, voor een oud hotel als het zijne broodnodig. Surfende zul je hem niet vinden, hij moet het hebben van aanloop. ‘Ja, de VVV kent mij maar wie kent de VVV nog?’

Tegen de avond legt hij de receptie in handen van de Algerijn. Verwaaij is dan naar boven en zit daar aan zijn maaltijd voor de televisie.

Khalid is tegen de vijftig maar oogt ouder. Hij is ongetrouwd maar zijn relatie met zijn werkgever heeft iets van een huwelijk. Ze lopen op dezelfde soort slippers. Hij werkt hier al 10 jaar. Niet dat hij het werk zo geweldig vindt maar hij heeft het geld hard nodig. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. Vastgelijmde puzzelstukjes. Dag en nacht.

Hij leeft hij leven binnenstebuiten. Als de eigenaar vertrokken is, geeft hij af op de buurt. Gelijk zijn werkgever gromt hij wel maar bijt hij niet. Als de stad op één oor ligt, kijkt hij tv of luistert achter de receptie naar de radio. Als hotelgasten ontwaken, stapt hij thuis in bed.

Waarom Verwaaij ooit voor Khalid koos? ‘Hij kwam op een dag aanlopen en ik wist: Da’s een goeie. Als er hier ’s avonds laat drie man binnenstappen die om een eenpersoonskamer vragen en ze willen de kamer zien en jij gaat met die ene naar boven en je laat de anderen beneden achter, dan moet je je daar zonder kleerscheuren uit zien te redden. Toen ik hem zag, wist ik: die kan dat.’

Hij vertelde dit niet trots als een tevreden patron. Hij herkende simpelweg de scherpe tanden en waakzaamheid van zijn nachtwacht. Dat is niemands verdienste. Niet de zijne en ook niet die van de Algerijn.

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

37, RUE BOILEAU

Een internationale treinreis boeken, lukt me wel maar waar moet ik slapen?

Na een dag dwalen langs stedelijke indrukken wil ik thuiskomen in een rustige kamer, een kalme straat, een lommerrijke wijk. Geen loeiende sirenes over brede boulevards, geen raam dat niet open kan omdat de 7 airconditioning motoren van het naburige hotel een krans eromheen vormen, geen kamer boven een terras.

Stuur me er ter plekke gerust voor op uit, een ander verhaal wordt het als dit zes weken vóór afreizen, op 431 kilometer noordwaarts vanachter een beeldscherm moet gebeuren. Geen doen.

Althans, bijna.

Ik besloot mijn herinnering te raadplegen. Ik zocht naar oude wandelingen door wijken waar ik vrijwel op elke straathoek een huis, atelier of villa vond waar ik had willen wonen. Vanwege de sfeer, de architectuur, de grote ramen, de tuin vol verborgen nissen en fonteinen, de rust. Ik kon mijn zoektocht naar logies zo beperken tot prijskaartje én arrondissement.

Ik vond een huisje met twee kamers net buiten de ring in een buurt waar je door de aangroei heen het oude dorp nog herkent. Het plein, Le Mairie, het beeld voor de oorlogsslachtoffers, de kerk, de bakker en buurtkroeg. Bij het huis is een tuin en de klink van de deur die ik opende, verwelkomt al vele decennia en generaties handen van diverse pluimage.

Toen ik vanmiddag in de tuin zat te schrijven, zag ik tussen de naaldbomen en hazelaars door het flatgebouw dat hier ook staat. En daarachter een hoog kantoor. Terwijl uit een belendende tuin zacht een gesprek klonk. Ik bedacht dat ik die avond achter dat beeldscherm óók aan 37, rue Boileau (XVIe) had gedacht. Daar stond de villa waar in 1973 rechter Philippe, tv producent Michel, piloot Marcello en chef-kok Ugo samenkomen voor hun laatste maaltijd. Zoiets zocht ik.

Die toegangspoort lag aan een straat waar de moderne flats en complexen reeds waren verrezen maar als de oude huismeester Hector, met herdershond, het hek opent, reden zij de oprijlaan in en een stolp onder. De stad was opgerukt, had bossen, weides en vergezichten ingenomen, maar Hector hoefde het slot maar om het hek te leggen of de stolp werd weer over de oude villa én het leven van de vier vrienden geplaatst. Daar echter wel zo hermetisch dat alle lucht eronder verdween en zij hier hun laatste adem uit stootten.

Enige frisse lucht is mij wél welkom.

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

GEKOOKTE AARDAPPELEN IN LA FAYETTE

Galerie La Fayette in Parijs mag in naam een luxe warenhuis zijn en een tasje ter grootte van een schoolschrift dat 1.600 euro kost, vind je niet bij de Action of Wibra maar boven, in het restaurant, liggen de butsen en ouderdomsvlekken voor het oprapen.

Mijn moeder en ik mogen eigenhandig een tafel hebben bemachtigd met majestueus uitzicht op de Eiffeltoren, het neemt niet weg dat de zwarte vrouw achter de stoof reikhalzend uit lijkt te kijken naar de laatste klant, mijn gekookte aardappelen koud zijn, het stopcontact scheef hangt en er een patatje onder de stoffige brandblusser ligt.

Ik ben weer in een Vroom&Dreesman restaurant met oma:

Elk jaar ging ik in de zomer tien dagen met oma op stap. Aanvankelijk met mijn broer, maar toen hij doorhad dat hij niet per se zijn oma en broertje op sleeptouw hoefde te nemen, moesten we het samen rooien. Wat er op neerkwam dat de lamme de blinde hielp. Ik was een kind en zeker niet vroegrijp te noemen. Bij verantwoordelijkheid liep ik weg. Dat ging zolang mijn broer er was, maar moesten we nú op CS de trein pakken dan was oma de avond ervoor al zenuwachtig en mij begon het te duizelen bij het zien van al die mensen, sporen, perrons en treinen. Hoe vond je hier die ene goede? Laat staan dat we op weg naar een dierenpark, openluchtmuseum, dolfinarium of pretpark ook nog moesten overstappen.

En dan later op de dag weer terug.

Oma, eens per week ging ze naar de kerk. Echte vriendinnen had ze daar niet maar het waren goede mensen; als het glad was op de grachten dan kwamen ze haar met de auto van haar bovenwoninkje in Oud West halen. Zelden had ze bezoek. Ja, van de zussen tante Leen en Katrien – ook uit West maar niet van de kerk. Zij kwamen wel eens koffie drinken. Leen voerde het hoogste woord terwijl ze de ene na de andere sigaret opstak. Katrien – iets groter, geen bochel, stiller – rookte ook wel, maar omdat Leen erop stond.

Wie zeker niet rookte was oma. Als ik bij haar logeerde en er werd op tv gezoend, keek ik verschrikt opzij. Oma vond dat vies gedoe. Roken deed je als straatmeid. Zij had weliswaar geen diploma’s en werkte als schoonmaakster, de lessen van de straat waren haar niet bijgebracht. Ze keek weg, bemoeide zich met niemand, was angstig voor het onbekende dat de wereld van haar kon vragen.

Als we met zijn tweeën op stap waren dan hadden we voor het eten onze vaste stekjes. De Hema serveerde goede en voordelige warme maaltijden; bij stationsrestauraties kon je destijds ook nog terecht voor groente, aardappelen, vlees, soep en een vlaflip; in Hoorn en Zandvoort hadden we familierestaurants én in den lande was er de V&D. Tot mijn zestiende bleef ik met oma de reisjes maken. Ik leerde gaandeweg dienstregelingen uitpluizen, kaart lezen, vragen stellen en ik ontwikkelde een gevoel voor richting.

Het is nu 30 jaar later. Oma is al 18 jaar overleden en ik ben op reis met mijn moeder. We zijn in mijn moeders droomstad. Deze stad staat voor haar voor groots en meeslepend leven. Mode. Mooi. Luxe. Rijkdom. Wegdromen. Avontuur. Mijn moeder leerde zelf enigszins Engels om op eigen houtje deze stad te verkennen.

Na lang dwalen langs Vuitton, Chanel, Lagerfeld stelt ze voor om op de bovenste etage wat te gaan eten. Zij neemt een hamburger met frietjes, ik rijst, aardappelen en groente. Dat de aardappels koud zijn en het stopcontact scheef hangt, doet er niets aan af. Prijzen zijn híer niet hemeltergend. Beneden, tussen de modeshows en merken, drinken we een veel te dure koffie. Maar naast me klinkt het, ‘Heerlijk hè, Fer?’

‘Heerlijk mam.’

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

MENEER S.

Een witte envelop steekt al dagen uit zijn brievenbus. Vandaag tref ik zijn vriend John beneden aan de trap. ‘I am worried.’ Meneer S., zijn alleenstaande vriend neemt niet op, reageert niet op zijn appjes. En dan is er ook nog die brief. Ik vertel dat ik meneer S. een week geleden nog sprak. Hij was in orde, althans: hij deed open. Hij zag eruit alsof ik hem wakker had gebeld. ‘No, no, I was not sleeping. I am fine.’

John en ik lopen naar boven en bellen aan. Een ouderwets meedogenloze deurbel: TRRRRRRING. Eentje die door merg en been gaat. Die móet je horen.

Ik kijk door de bus. De envelop valt naar binnen. Donker. In de gang het ‘omakarretje’ waarmee hij boodschappen doet, een wasrek met kleding, mintgroene muren. In de keuken is de vaat gedaan, de knoppen van het gasstel zijn beduimeld. Ik hoor niets, ik ruik niets. ‘Let’s call the police John. Be prepared for the worst.’ John knikt. Gezien zijn blik lijkt mijn opmerking overbodig.

De politie arriveert. Er wordt nog even tevergeefs gehengeld voordat er een ruitje wordt ingeslagen. Lichtbundels gaan hen voor, ik hoor hen kamer na kamer betreden. ‘Politie. Hallo. Politie.’ Achterin de woning gaan de stemmen over in gefluister.

Vriend John staat beneden aan de trap.

Meneer S.: een man alleen met een enkele vriend, John. Hij kwam vijf jaar geleden onder mij wonen. Groeten deed hij aarzelend, praten nauwelijks. Ik zag aanvankelijk een anonieme man. Later zag ik een gebroken man. Hij vertelde dat hij was geboren in Liberia. Vaak rook het op de bel etage naar wiet. Was hij voor een oorlog gevlucht? Soms zag ik hem in de buurt lopen. ‘Meneer S.!’ Na de schrik kwam de glinstering. ‘Neighbour.’ Had ik hem weken niet gezien, dan belde ik toch altijd maar weer aan. Ik hoefde zijn drempel niet over maar ik dacht aan die twinkeling in zijn ogen. Altijd ging eerst het gluurluikje open, daarna werden de sloten losgemaakt en volgde de deur – op een kiertje. Meneer S. bleef een man van weinig woorden en gesloten gordijnen. Fel licht en hard geluid kon hij niet verdragen.

De agent (zachtjes, in de portofoon): “Meneer is gevonden. Het lichaam voelt koud en stijf aan.”

FERRY WIERINGA