Categorieën
Reportages

MEVROUW ZIT ACHTER HAAR BALIE

De buitendeur zwaait open en een vrouw in een als een ballon opbollende winterjas stapt naar binnen. Mevrouw Golden Dragon kijkt van achter de balie op, maar de bezoeker lijkt niet voor eten te komen. Geheimzinnig glimlachend loopt de vrouw op een dame af die aan een tafel naast de balie in een tijdschriftartikel verzonken is. Ze legt haar handen op de pagina’s en roept: “Ja! Laatste woord!” Met een trage beweging kijkt de ander van haar blad op: “Hé, krijg nou wat. Hoe is het met jou?” Ze heeft een hese stem en bleek geblondeerd haar. “Lekker”, antwoordt haar kennis maar met zo’n diepe zucht dat het vermoedelijk niet werkelijk overhoudt. De ogen van de andere afhalers zijn op hun gericht.

Achter de balie wordt vanuit de keuken het luik omhoog geschoven. Een man met een pet van een autobandenfirma op ziet twee meeneembakjes verschijnen. Mevrouw stopt ze in een tasje: “Buurvrouw, uw bestelling is klaar.” De man laat zijn ogen weer zakken en leest verder.

Een vrouw slaat een tijdschrift dicht en schiet omhoog, kijkt even om en meldt zich aan de balie. Ze heeft grijs, ongekamd haar. Haar blik is, nu ze ineens geen wachtende meer is, behoedzaam, onzeker. Ze krijgt het kraaktasje aangereikt. “Sambal bij?” “Nee hoor, dat hoeft niet”, antwoordt ze. Het slappe dichtgeknoopte zakje sambal wordt weer in het mandje gelegd. Als zij op de deur toeloopt, schieten haar ogen door de kleine ruimte.

“Tot ziens buurvrouw”, roept mevrouw haar na. Vanuit het halletje klinkt nog net een gesmoord “Dank u wel” voordat ze zich uit de voeten maakt.

Achter het raam hangt een lichtbakje met de menukaart en aan de gevel een klein uithangbord met de naam van het restaurant. Vitrage achter de vensters, spaarlampen in de lampionnen. Het interieur van Golden Dragon houdt het midden tussen een Hollands koffiehuis en een oriëntaalse eettentje: een granieten vloer, maar een luifel als van een Chinese tempel. Story en Weekend tussen de lectuur, maar op de balie van mevrouw een Chinees dagblad. Op de tafels kannetjes Maggi, rijstkorrels in het zoutpotje. Een kaart vol Chinese gerechten maar bami wordt geserveerd met een spiegelei en er wordt Heineken-pils geschonken. Het eethuis is alle dagen van de week geopend.

De wachtkamer en het restaurantdeel lopen in elkaar over. De enige afscheiding die er is, is de tafel met lectuur. Eters hebben zicht op de wachtenden en wachtenden negeren de eters om hen niet op het bord te kijken.

Je loopt er makkelijk binnen. Ook als je alleen bent. De prijzen zijn laag, de porties zijn flink, het eten is vers. Mevrouw heet je altijd welkom, knikt je toe, laat je een tafel kiezen. Als het koud is, zegt ze: “Bij de kachel is beter.” Zelf is ze ’s winters steevast gekleed in een dikke trui en een bodywarmer. Ze vraagt of het gesmaakt heeft, of je nog wat wenst, pakt de ketjap, schenkt je biertje uit en als je het een keer bij een pot thee en een loempia houdt of na het eten nog rustig de kranten doorneemt, kijkt ze je niet de zaak uit.

Ze had met een korte blik op de kaart zonder veel nadenken een bestelling geplaatst en betaald. Haar man kwam daarna binnengestapt, moest nog even een plek voor de auto zoeken. Zijn vrouw was al gaan zitten. Toen hij de krant pakte, zei hij: “Wat een dunnetje.” “Zondag hè”, reageerde zij, waarna ze allebei begonnen te lezen. Hij in de krant, zij in een Privé.

Kort daarop komt er een grofgebouwde man binnen wiens ene schouder lager hangt. Groeven in het gezicht. “Goedenavond”, zegt hij met zware stem. Hij bestelt aan de balie en gaat vervolgens achter het stel zitten. Hij kijkt de vrouw op de rug. Mevrouw heeft zijn bestelling doorgespeeld en brengt de man nu een pijpje bier.

Zondagavond. Het drukste tijdstip van de week. Zeven wachtenden. Doodstil. Zittend en wachtend staart de man wat in de verte. Het flesje bier staat voor hem. Hij is met zijn gedachten elders, buiten het eethuis, maar dan, alsof hij zichzelf tot de orde roept, keert hij terug in het hier en nu. Hij zet het pijpje aan zijn mond. Twee dorstige slokken.

De vrouw voor hem draagt een driekwart jas waarvan de felle kleuren en drukke patronen vanzelf de aandacht trekken, of je wilt of niet.

Als haar bestelling doorkomt, staat ze op en draait zich even om naar de bier drinkende man. Ze werpt hem een blik toe. Hij kijkt haar onbewogen in de ogen. Je ziet hem denken, maar hij weet even niets uit te brengen. Hij weet zich geen raad.

De vrouw loopt door naar de balie. “Sambal?” vraagt mevrouw. “Nee hoor, dank je.”

Dan: “Verrek, zeg.” De bierdrinker is weer bij zinnen. “Nou zie ik het. Jíj bent het.”

De andere afhalers kijken op. “Ja, inderdaad, ik ben het”, zegt de vrouw met een minzame blik, alsof ze wist wat er ging komen, maar het exacte moment afwachtte.

“Ik moest echt even goed kijken. Ik herkende je niet. Jij bent heel wat veranderd zeg.”

Ze heeft twee plastic tasjes aangepakt en haar echtgenoot staat nu ook op en knikt instemmend bij de laatste woorden van de man. De vrouw lacht flauwtjes en loopt zonder iets te zeggen in de richting van de deur.

“Godsamme zeg. Je bent echt veranderd”, gaat de man met toenemend enthousiasme verder. “Alles goed? Hoeveel is d’r wel niet vanaf? Je bent een ander mens.” Hij struikelt over zijn woorden.

“Zevenendertig kilo”, antwoordt de vrouw. Haar man staat achter haar, tevreden met het resultaat, maar verlegen met deze situatie. Met zachte dwang duwt hij haar nog verder naar de deur. “Zevenendertig kilootjes zijn d’r vanaf”, zegt ze. Ze heeft de klink in haar hand.

“Nou”, zegt de man, goedkeurend knikkend, “het is de moeite waard geweest.”

“Fijne avond hè”, kapt ze af, de vleierij negerend. Haar man neemt met een kort hoofdknikje afscheid.

“Groetjes”, besluit de man van achter zijn tafel en hij heft zijn pijpje bier naar het stel. Als ze de deur uit zijn, neemt hij een slok. Hij is weer alleen, maar nog vol van verbazing. Hij mompelt wat na, schudt ongelovig het hoofd en neemt nog een slok.

In de zaak staat een koelkast waarvan de binnenverlichting defect is. Erboven hangt een telefoon met een kiesschijf. Op een drukke afhaalzondagavond ontsnapte er plots een geluid uit het toestel. Het was in eerste instantie niet meer dan een korte tik, alsof de bel aansloeg omdat iemand in het trappenhuis ernaast hard de deur dichttrok. Maar voor mevrouw was het voldoende. Ze kwam van haar kruk, liep om haar balie heen en slofte door de wachtruimte naar de telefoon. Het archaïsche rinkelen had inmiddels alle hoofden in de richting van het toestel doen draaien. Een jonge vrouw die met haar vriendje haar bestelling zat af te wachten, zei: “Dat is een ouderwetse.” Het geluid zocht zijn weg in de kleine zaak, kroop langs de witgesausde muren, deed de oude koelkast trillen, stuiterde tegen het plafond, de lampionnen die eraan hangen bungelden. Toen mevrouw eindelijk de hoorn opnam klonk het: “Chinese restaurant Golden Dragon, goeienavond… Oh, dag buurman.”

(einde fragment)

FERRY WIERINGA

Categorieën
Interviews

OOM WIM

Ik leerde hen op verjaardagen kennen – altijd goed gekleed, het haar netjes gekapt, de nodige sieraden om en een blinkend horloge aan de pols. Wim, grijs of niet, had nog steeds zijn kuif, Delia verfde haar haar. En dan was er hun zoon Sjaak. Al in de dertig maar hij week nooit van pa’s zijde. Zat Wim met zijn handen breeduit op de knieën, dan Sjaak ook. Zette Wim zijn halve liter aan de mond dan volgde Sjaak. Vertelde zijn vader een grap dan glom Sjaak als de kring in lachen uitbarstte. Met roken deed hij niet mee. Paffen deed Wim met Deel.

Monica is er eerder geweest, maar ik bezoek Wim en Delia voor het eerst thuis.

Ze zitten te wachten – Delia in haar stoel die naar de straat is gericht, Wim in de zijne die op de tuin uitkijkt.

We stappen een keurig huis binnen. Zijn broer (Piet) woont een paar huizen verder. Toen Piets vrouw overleed nam Delia het schoonmaken over. Orde en glans lijken voor haar de basis van voorspoed. In haar huis is het zilverwerk gepoetst, blinken de antieke kasten, passen de stoelen bij de bank en vormt een glimmend oud kerkorgel het pronkstuk in de kamer. Wim: ‘Mijn vader had er ook een. Hij speelde, laat ik zeggen… aardig. Maar hij haalde niet alles uit dat ding. Op een middag hoorde ik een liedje op de radio. Ik vroeg of ik even mocht spelen. Wat denk je? Speelde ik het zo na. Mocht er daarna nooit meer achter.’

Delia vanuit de keuken: ‘Later is Wim gitaar gaan spelen. In een bandje.’

Wim: ‘Ze hadden gehoord dat ik aardig speelde. Hebben ze mij in de band gevraagd. Speelde meteen alles mee. De zanger was niet heel goed. Tijdens een optreden besloot ik wat mee te zingen. Was ik daarna ineens ook de leadzanger.’

Delia zet het theeservies op tafel. In huis hangen veel familiefoto’s. Ook van Wims ouders. ‘Maar naar mijn vader kijk ik nooit. Toen Sjaak was geboren, kwam ie langs en zei: “Die moet je wegdoen.” Ik heb hem heel snel de deur gewezen.’

Om mijn thee te pakken, leg ik mijn vulpen met de dop erop, naast me. Delia schrikt op: ‘Fer, toch geen inkt op mijn nieuwe bank.’

Delia: ‘Heb je die gezien, Fer?’ In huis staan kleine scheepsmodellen. Er hangen ook tekeningen en schilderijen. ‘Heeft oom Wim gemaakt.’ Ik kijk naar een eenzame boot op woeste zee. Wim: ‘Als kind zeiden ze: die moet naar de kunstacademie. Niet gedaan. Daar kan je geen gezin van onderhouden.’

Als veertienjarige begon hij als leerling-verwarmingsmonteur. ‘Ik sjouwde met gasflessen van 35 kilo. Ik liet me niet kennen. Later zeiden ze: “Heb je die handen van Wim gezien. Daar moet je niet in terechtkomen.”’ Tot zijn veertigste werkte hij in de bouw. Op den duur kon hij met zijn handen maken wat zijn ogen zagen. Delia: ‘Wim heeft heel ons huis gedaan.’ Toen hij met slopen meer kon verdienen, pakte hij de drilboor op. Het kostte hem zijn schouders en enkele nek- en rugwervels.

Ik denk aan een verhuizing. Monica’s zusje was net gescheiden en Wim en ik stonden er met zijn tweeën voor. Wim was in de zestig en had het aan zijn hart – ieder ander had in zijn toestand met spoed gedotterd moeten worden. Wim niet. ‘De dokter heb gekeken en zag dat er bij mij zelf al een omleiding was ontstaan. Hadden ze nog nooit meegemaakt.’ Toen de koelkast naar beneden moest, vroeg ik toch of dit wel zou gaan. Wim hees zijn broek omhoog, spuugde zichzelf in de handen en vanachter de hoge koelkast hoorde ik: ‘Kom maar op jij.’ En dit was niet aan mij gericht. Later stond hij bezweet en rood aangelopen naast zijn ‘tegenstander’. Om op adem te komen, stak hij een shagje op.

De klok slaat halfeen. Delia staat op. ‘Jullie eten toch wel een boterhammetje mee? Wim pak jij een tafelkleed uit de kast?’ Borden, bestek, bekers, vleeswaren in zes soorten, kaas en melk, een kuipje margarine en een halfje wit en bruin verschijnen. Als we zitten: ‘Wil je melk, Fer? Neem maar. Volle melk. Lekker vet, voedzaam. Je moet goed eten hoor. Daar zit ten minste wat in. Jij kan het hebben. Eet je wel genoeg? Eet-ie wel genoeg, Moon? Niet nog een boterham?’

‘Goed eten.’ Ook zoon Sjaak bleef dit herhalen. Tot hij zo ziek was dat hij niets meer kón binnenhouden. Twee jaar geleden overleed hij.

Wim zit naast me en schuift boterhammen met rookvlees, leverkaas, kaas, dik belegd en met smaak naar binnen. Bij die met gebraden gehakt aarzelt hij. Hij kijkt naar de datum op de verpakking, ruikt, bekijkt zijn boterham maar keurt hem toch goed: hap. ‘Ik had werktuigbouwkundige willen worden. Ik kon goed leren. Ik mocht een keer een cursus volgen. Deed ik er twee tegelijk.’

Een paar weken later zitten we in de tuin bij mijn jarige schoonvader. Delia heeft een kortgeknipt koppie. Ze is ernstig ziek geweest. Ze heeft het lang stilgehouden. Inmiddels is haar haar alweer aangegroeid. Met verven is ze gestopt. ‘Niet meer belangrijk,’ zegt ze daarover. Kort daarna kreeg Wim een beroerte. Praten gaat nu moeizaam, Delia rolt zijn shagjes. Chips, kaas, worst en de halve liters werkt hij wel als vanouds naar binnen. ’s Avonds bij vertrek wil hij opstaan, maar valt bijna terug in zijn stoel. Voetje voor voetje beweegt hij richting voordeur. Nauwelijks een woord is er aan zijn gezondheid gewijd. Buiten wil Delia hem ondersteunen maar Wim duwt haar hand weg: ‘Lukt wel!’

FERRY WIERINGA

BEELD: MONICA OVERDIJK (uitsnede)

Categorieën
Korte verhalen

SOMS VRAAG IK ME AF VOOR WIE IK HET EIGENLIJK NOG DOE

Op een grauwe dag is mijn proviand er al vroeg doorheen terwijl ik nog zes posttassen heb. Ik kijk uit naar iets warms, betaalbaar en, zo mogelijk, gezond, als ik een kraam zie waarop het houten geveltje ‘Heden aspergesoep’ staat gekalkt. Ik kijk om me heen en weet dat ik, op deze tochtige laan waar je je arm kunt betalen aan bedelaars, aspergesoep als een initiatief moet beschouwen dat gesteund moet worden.

En, ik móet wat eten.

Met de nodige moeite schuif ik een paneeldeur opzij en stap het praktisch verlichte kot binnen. ‘Ik zie dat u soep heeft.’ Een man met een stakerig lichaam en pokdalig gezicht kijkt me vanachter de toonbank zwijgend aan. Zijn oog- en mondhoeken, zijn wangen en sluike haar lijken door de bodemplaat te worden aangeroepen. Hij droogt zijn handen aan een theedoek die aan zijn schort hangt. ‘Hebben we het hier over verse soep of uit een pakje?’ vraag ik. De eigenaar kijkt of hij zich afvraagt of hij mij direct de tent uitgooit of mij eerst te lijf gaat en dáárna de straat op smijt. Maar dan klinkt het, ‘Aspergesoep. Uit eigen keuken. Vers gemaakt. Met aspergekoppen en dille. Ik moet hem nog wel ontdooien maar da’s zo gepiept.’

‘Graag.’

De man pakt een bakje uit een vrieskist en zet deze in een kleine magnetron. ‘Het is er het seizoen voor. Ik ben een man van de seizoenen. Het is iets dat ik erbij doe. Ik hóef geen soep te maken. Zat aanbod, kijk maar: bamiballen, vleesrollen, Mexicootjes, gehakstaven. Maar je bent kok geweest of niet, nietwaar?’

‘Kok?’

Hij knikt. ‘Alles gedaan: lunchrooms, brasserieën, hotels. Ik heb alle papieren. Maar ik wilde wat voor mezelf.”Het werd een snackbar.’

‘Juist.’

Het is even stil.

‘Verse producten zijn,’ gaat hij verder, ‘net als huisgemaakte frieten en kroketten, zaken waar ik plezier uit haal. Een bamischijf frituren, kunnen we allemaal – al moet ik ook dat niet te hard zeggen. Te heet vet, te koud, te kort bakken, te lang. Bestelt een klant bij mij een broodje, dan krijgt hij een knapperig broodje. Friet komt van aardappelen die ik schil, was en snij. Lekkerder, verser. Goed, ook voordeliger maar daar is het me niet om te doen. Je proeft verschil, het ís beter. Maar soms…’

‘Soms?’

‘Soms vraag ik me af voor wie ik het eigenlijk nog doe. Het is aan de mensen niet meer besteed. Laatst zei een stel: “Die friet van jou is vies.” Ze lieten het staan. Toen ik vroeg wat ze thuis aten, bleken ze maxi zakken diepvries patat te eten. Als je dat spul genoeg eet, wen je er aan. Krijg je verse friet voor je neus dan kan dat vreemd smaken.’

‘Maar dat stel?’

‘Die heb ik eruit gezet. Die hoef ik hier niet meer te zien.’

Twee minuten later staat een dampende kom soep op de balie. ‘Heerlijk,’ zeg ik na de eerste lepel. Naar waarheid.

FERRY WIERINGA

(FOTO: met dank aan De Morgen)

Categorieën
Korte verhalen

ZIJN PAKKEN BLEVEN VOORTAAN IN DE KAST

Hij schuifelt als een versleten herdershond door de lobby. Ik mag geen Pieter zeggen. Wel meneer Verwaaij. Hij is 78 jaar en sinds 44 jaar eigenaar van het hotel dat in mijn nieuwe wijk ligt.

Hij was ooit vertegenwoordiger bij Philips tot hij door ‘familieomstandigheden’ dit hotel kreeg toegeschoven. ‘Een ketting aan mijn been is nog te lichtjes uitgedrukt. Die kun je doorzagen. Hier kom ik niet meer vanaf.’

Aanvankelijk dacht hij er iemand in te zetten. ‘Maar ik vond niemand die het naar mijn zin deed. En getrouwd ben ik nooit geweest.’ Zo kwam het dat hij dagelijks ontbijten stond voor te bereiden voordat hij in zijn middenklasser de provincie afreed om mixers, stofzuigers en radioapparatuur aan de man te brengen. ’s Avonds, na de nodige kilometers en een maagzuur maaltijd in een snelweg restaurant, zat hij achter de receptie de administratie te verwerken en bereidde hij de volgende dag voor. ‘Maar ze kwamen er bij de firma achter. Het was in die jaren verboden een dubbele betrekking te hebben. Ik kreeg te horen, “Je moet kiezen, Verwaaij: je blijft bij ons en doet dat hotel weg of je neemt ontslag.” Ik was stom. Ik leverde mijn autosleutels in, zegde mijn huis op en betrok een kamer op de bovenste verdieping.’

Zijn pakken bleven voortaan in de kast.

Soms zie ik hem door de wijk lopen. Aan de benen een oude pantalon, een vaal overhemd aan het lichaam. Bretels. De buurt heeft hij anders gekend. In villa’s werd nog gewoond, op straat gespeeld. Hij zegt: ‘Brood kwam van de bakker op de Minervalaan. Daar is nu geen winkel meer te bekennen. Onbetaalbaar.’

Levendigheid, voor een oud hotel als het zijne broodnodig. Surfende zul je hem niet vinden, hij moet het hebben van aanloop. ‘Ja, de VVV kent mij maar wie kent de VVV nog?’

Tegen de avond legt hij de receptie in handen van de Algerijn. Verwaaij is dan naar boven en zit daar aan zijn maaltijd voor de televisie.

Khalid is tegen de vijftig maar oogt ouder. Hij is ongetrouwd maar zijn relatie met zijn werkgever heeft iets van een huwelijk. Ze lopen op dezelfde soort slippers. Hij werkt hier al 10 jaar. Niet dat hij het werk zo geweldig vindt maar hij heeft het geld hard nodig. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. Vastgelijmde puzzelstukjes. Dag en nacht.

Hij leeft hij leven binnenstebuiten. Als de eigenaar vertrokken is, geeft hij af op de buurt. Gelijk zijn werkgever gromt hij wel maar bijt hij niet. Als de stad op één oor ligt, kijkt hij tv of luistert achter de receptie naar de radio. Als hotelgasten ontwaken, stapt hij thuis in bed.

Waarom Verwaaij ooit voor Khalid koos? ‘Hij kwam op een dag aanlopen en ik wist: Da’s een goeie. Als er hier ’s avonds laat drie man binnenstappen die om een eenpersoonskamer vragen en ze willen de kamer zien en jij gaat met die ene naar boven en je laat de anderen beneden achter, dan moet je je daar zonder kleerscheuren uit zien te redden. Toen ik hem zag, wist ik: die kan dat.’

Hij vertelde dit niet trots als een tevreden patron. Hij herkende simpelweg de scherpe tanden en waakzaamheid van zijn nachtwacht. Dat is niemands verdienste. Niet de zijne en ook niet die van de Algerijn.

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

37, RUE BOILEAU

Een internationale treinreis boeken, lukt me wel maar waar moet ik slapen?

Na een dag dwalen langs stedelijke indrukken wil ik thuiskomen in een rustige kamer, een kalme straat, een lommerrijke wijk. Geen loeiende sirenes over brede boulevards, geen raam dat niet open kan omdat de 7 airconditioning motoren van het naburige hotel een krans eromheen vormen, geen kamer boven een terras.

Stuur me er ter plekke gerust voor op uit, een ander verhaal wordt het als dit zes weken vóór afreizen, op 431 kilometer noordwaarts vanachter een beeldscherm moet gebeuren. Geen doen.

Althans, bijna.

Ik besloot mijn herinnering te raadplegen. Ik zocht naar oude wandelingen door wijken waar ik vrijwel op elke straathoek een huis, atelier of villa vond waar ik had willen wonen. Vanwege de sfeer, de architectuur, de grote ramen, de tuin vol verborgen nissen en fonteinen, de rust. Ik kon mijn zoektocht naar logies zo beperken tot prijskaartje én arrondissement.

Ik vond een huisje met twee kamers net buiten de ring in een buurt waar je door de aangroei heen het oude dorp nog herkent. Het plein, Le Mairie, het beeld voor de oorlogsslachtoffers, de kerk, de bakker en buurtkroeg. Bij het huis is een tuin en de klink van de deur die ik opende, verwelkomt al vele decennia en generaties handen van diverse pluimage.

Toen ik vanmiddag in de tuin zat te schrijven, zag ik tussen de naaldbomen en hazelaars door het flatgebouw dat hier ook staat. En daarachter een hoog kantoor. Terwijl uit een belendende tuin zacht een gesprek klonk. Ik bedacht dat ik die avond achter dat beeldscherm óók aan 37, rue Boileau (XVIe) had gedacht. Daar stond de villa waar in 1973 rechter Philippe, tv producent Michel, piloot Marcello en chef-kok Ugo samenkomen voor hun laatste maaltijd. Zoiets zocht ik.

Die toegangspoort lag aan een straat waar de moderne flats en complexen reeds waren verrezen maar als de oude huismeester Hector, met herdershond, het hek opent, reden zij de oprijlaan in en een stolp onder. De stad was opgerukt, had bossen, weides en vergezichten ingenomen, maar Hector hoefde het slot maar om het hek te leggen of de stolp werd weer over de oude villa én het leven van de vier vrienden geplaatst. Daar echter wel zo hermetisch dat alle lucht eronder verdween en zij hier hun laatste adem uit stootten.

Enige frisse lucht is mij wél welkom.

FERRY WIERINGA

Categorieën
Korte verhalen

GEKOOKTE AARDAPPELEN IN LA FAYETTE

Galerie La Fayette in Parijs mag in naam een luxe warenhuis zijn en een tasje ter grootte van een schoolschrift dat 1.600 euro kost, vind je niet bij de Action of Wibra maar boven, in het restaurant, liggen de butsen en ouderdomsvlekken voor het oprapen.

Mijn moeder en ik mogen eigenhandig een tafel hebben bemachtigd met majestueus uitzicht op de Eiffeltoren, het neemt niet weg dat de zwarte vrouw achter de stoof reikhalzend uit lijkt te kijken naar de laatste klant, mijn gekookte aardappelen koud zijn, het stopcontact scheef hangt en er een patatje onder de stoffige brandblusser ligt.

Ik ben weer in een Vroom&Dreesman restaurant met oma:

Elk jaar ging ik in de zomer tien dagen met oma op stap. Aanvankelijk met mijn broer, maar toen hij doorhad dat hij niet per se zijn oma en broertje op sleeptouw hoefde te nemen, moesten we het samen rooien. Wat er op neerkwam dat de lamme de blinde hielp. Ik was een kind en zeker niet vroegrijp te noemen. Bij verantwoordelijkheid liep ik weg. Dat ging zolang mijn broer er was, maar moesten we nú op CS de trein pakken dan was oma de avond ervoor al zenuwachtig en mij begon het te duizelen bij het zien van al die mensen, sporen, perrons en treinen. Hoe vond je hier die ene goede? Laat staan dat we op weg naar een dierenpark, openluchtmuseum, dolfinarium of pretpark ook nog moesten overstappen.

En dan later op de dag weer terug.

Oma, eens per week ging ze naar de kerk. Echte vriendinnen had ze daar niet maar het waren goede mensen; als het glad was op de grachten dan kwamen ze haar met de auto van haar bovenwoninkje in Oud West halen. Zelden had ze bezoek. Ja, van de zussen tante Leen en Katrien – ook uit West maar niet van de kerk. Zij kwamen wel eens koffie drinken. Leen voerde het hoogste woord terwijl ze de ene na de andere sigaret opstak. Katrien – iets groter, geen bochel, stiller – rookte ook wel, maar omdat Leen erop stond.

Wie zeker niet rookte was oma. Als ik bij haar logeerde en er werd op tv gezoend, keek ik verschrikt opzij. Oma vond dat vies gedoe. Roken deed je als straatmeid. Zij had weliswaar geen diploma’s en werkte als schoonmaakster, de lessen van de straat waren haar niet bijgebracht. Ze keek weg, bemoeide zich met niemand, was angstig voor het onbekende dat de wereld van haar kon vragen.

Als we met zijn tweeën op stap waren dan hadden we voor het eten onze vaste stekjes. De Hema serveerde goede en voordelige warme maaltijden; bij stationsrestauraties kon je destijds ook nog terecht voor groente, aardappelen, vlees, soep en een vlaflip; in Hoorn en Zandvoort hadden we familierestaurants én in den lande was er de V&D. Tot mijn zestiende bleef ik met oma de reisjes maken. Ik leerde gaandeweg dienstregelingen uitpluizen, kaart lezen, vragen stellen en ik ontwikkelde een gevoel voor richting.

Het is nu 30 jaar later. Oma is al 18 jaar overleden en ik ben op reis met mijn moeder. We zijn in mijn moeders droomstad. Deze stad staat voor haar voor groots en meeslepend leven. Mode. Mooi. Luxe. Rijkdom. Wegdromen. Avontuur. Mijn moeder leerde zelf enigszins Engels om op eigen houtje deze stad te verkennen.

Na lang dwalen langs Vuitton, Chanel, Lagerfeld stelt ze voor om op de bovenste etage wat te gaan eten. Zij neemt een hamburger met frietjes, ik rijst, aardappelen en groente. Dat de aardappels koud zijn en het stopcontact scheef hangt, doet er niets aan af. Prijzen zijn híer niet hemeltergend. Beneden, tussen de modeshows en merken, drinken we een veel te dure koffie. Maar naast me klinkt het, ‘Heerlijk hè, Fer?’

‘Heerlijk mam.’

FERRY WIERINGA